Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

vernoemen

betekenis & definitie

Noemen, vermelden; ook: opsommen; vaak in de verb. iemands naam vernoemen.

Hij weet alles over Luc, hij heeft zijn spionnen staan... Luc! Hij verwenscht hem, wil niet dat zijn naam nog wordt vernoemd... maar doet alles om iets over hem te vernemen, WACHTERS 1946, 150.

Daems spitste zijn oren bij het vernoemen van het uur, BIJDEKERKE 1948, 21.

Hij had zich thans in een onaanvechtbare actualiteit opgesteld, waarin de namen van de Burchtheer en de Hoogvrouw met ere en liefde konden worden vernoemd, TEIRLINCK 1952, I 223.

De andere winnaars vernoemden we in ons maandagnummer, Gazet v. Antw. 5/7/1977.

Er is meer dan één voorbeeld te vernoemen van studenten, die na te zijn afgestudeerd, een vaste betrekking vonden in de onderneming waar ze als jobist hadden gewerkt, Alumni 1978, 2, 22.

Opm.: In de standaardt. veroud., behalve in de verb. een kind naar iem. vernoemen.

< >