Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

ere

betekenis & definitie

Als eerste lid in versch. sam.

1. Ter aand. dat iem. t.w.v. de pensioengerechtigde leeftijd of om andere redenen een bep. ambt niet meer uitoefent: oud-. Bijv.: ere-burgemeester, ere-consul, ere-directeur, ere-gouverneur, ere-inspecteur, ere-leraar, ere-onderwijzer, ere-schoolhoofd, ere-secretaris, ere-voorzitter enz..

Terwijl het gemengd zangkoor van Vlijtingen-Lafelt o.l.v. ere-schoolhoofd Muermans de plechtigheid prachtig en meerstemmig opluisterde, Limburg 31/8/1976.

Ere-onderwijzer R.B. moge zich in deze beproeving moreel gesteund weten door de velen in de Turnbeweging die zich zijn vriend noemen, Gazet v. Antw. 16/9/1977.

Deze week woonden wij in Hoboken..., geassisteerd door V.D.F., ere-sekretaris KBDB-Antwerpen al een eerste perskonferentie bij, Gazet v. Antw. 26/8/1978.

Opm.: In de standaardt. uitsl. in toep. waarbij iem. eershalve een bep. ambtstitel wordt verleend.

2. In de bet.: honorair, niet bezoldigd; ereconsul, (Belg.) honorair consul.
3. Verder nog: eremis, (R.-K.) eerste mis (van een pas gewijd priester); ereprijs, hoofdprijs; erepunt, punt van eer.

Naverkoopservice? Kunt u op rekenen. Als grootste wereldproducent maakt Zanussi daar een erepunt van, Vrouw en Wereld april 1976, p. 43.

Wij wilden er absoluut geen prijzenjacht van maken. De ereprijs bestaat uit een wimpel voor de firma die de beste resultaten behaalt in zwart/wit en in dia, Bell. juni 1977, p. 5.