(Iets) met schroeven vastmaken, vastschroeven; ook oneig.: vastspijkeren.
Komt er wel een einde aan die reeks beelden? Het wordt hem te machtig, maar hij is als vastgevezen op zijn stoel, WACHTERS 1946, 121.
Door ’t raam gaan liggen kunt ge ook niet, alles is hier dichtgeklopt en toegedraaid en vastgevezen, VERSTEYLEN 1964, 9.
Op de weerkaart bekeken, bood het weer gisterennamiddag alleszins niet het beeld dat vorige zomer boven Europa vastgevezen leek, Gazet v. Antw. 14/6/1977.