Van pers.: boos worden, woedend worden; (heftig) uitvallen, uitvaren; te keer gaan; opspelen; soms bep.: (uit)schelden. Vaak in de verb. tegen iem. uitvliegen.
BSP-voorzitter A. C. vloog tijdens zijn 1 mei-toespraak werkelijk uit. Waarom moet een grondwerker van de gemeente minder verdienen dan een grondwerker van ALE, vroeg hij, Gentenaar 9/5/1977.