Wat is de betekenis van uitvliegen?

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitvliegen

uitvliegen - Werkwoord 1. (intr) naar buiten (uit nest of hok) vliegen 2. vertrekken als u die kant uitvliegt, loopt u op elk moment gevaar Woordherkomst samenstelling van uit en vliegen Verwante begrippen vervliegen, wegvliegen

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitvliegen

uitvliegen - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-vlie-gen 1. uit het nest of hok vliegen ♢ de jonge vogels zijn vanmorgen uitgevlogen 1. er eens uitvliegen [een reisje maken] ...

2024-04-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

uitvliegen

(vloog uit, uitgevlogen) uitvaren, tekeergaan, boos worden. Paul: ‘Hij kon uitvliegen op hoge toon, maar de volgende dag was dat vergeten en vergeven.’ - LN, 19-10-2002. Maar als ik me boos maak op spelers is dat om ze wakker te schudden. Als ze drie keer na elkaar dezelfde stommigheid begaan, moetje wel uitvliegen. - HN, 21-09-2002.

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

uitvliegen

Van pers.: boos worden, woedend worden; (heftig) uitvallen, uitvaren; te keer gaan; opspelen; soms bep.: (uit)schelden. Vaak in de verb. tegen iem. uitvliegen. BSP-voorzitter A. C. vloog tijdens zijn 1 mei-toespraak werkelijk uit. Waarom moet een grondwerker van de gemeente minder verdienen dan een grondwerker van ALE, vroeg hij, Gentenaa...

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitvliegen

v., útfleane, -flechtsje.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitvliegen

(vloog uit, is uitgevlogen), naar buiten, uit nest of hok vliegen : de duiven laten uitvliegen ; — het nest verlaten (van jonge vogels): de jonge vinken zijn uitgevlogen; — (fig.) eens uitvliegen, een uitstapje, een pleizierreisje maken.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitvliegen

vloog uit, i. uitgevlogen (1 uit iets vliegen, vliegende zich verwijderen; 2 snel verlaten, snel heengaan): 1. de duiven laten uitvliegen; de jonge mussen zijn reeds uitgevlogen, het nest verlaten; ook: er eens uitvliegen, een pleizierreisje maken; 2. de deur, het huis uitvliegen.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitvliegen

('uit) (vloog uit, uitgevlogen) I. (heeft) vliegend uitdoven : een kaars, lamp -. II. (is) 1. naar buiten vliegen : de duiven zijn uitgevlogen. 2. het nest verlaten : de vogeltjes gaan -; eens -, een uitstapje, plezierreisje maken. 3. snel verlaten : het huis, de deur -. 4. snel uitgedaan worden : de jassen vlogen uit.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitvliegen

(vloog uit, is uitgevlogen), uit nest of hok vliegen: de duiven laten uitvliegen; het nest verlaten (van jonge vogels); (ook) van kinderen die het ouderlijk huis verlaten; (fig.) eens uitvliegen, een uitstapje, een plezierreisje maken.