uitvliegen
uitvliegen - Werkwoord 1. (intr) naar buiten (uit nest of hok) vliegen 2. vertrekken ♢ als u die kant uitvliegt, loopt u op elk moment gevaar Woordherkomst samenstelling van uit en vliegen Verwante begrippen vervliegen, wegvliegen
Wiktionary (2019)
uitvliegen - Werkwoord 1. (intr) naar buiten (uit nest of hok) vliegen 2. vertrekken ♢ als u die kant uitvliegt, loopt u op elk moment gevaar Woordherkomst samenstelling van uit en vliegen Verwante begrippen vervliegen, wegvliegen
Muiswerk Educatief (2017)
uitvliegen - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-vlie-gen 1. uit het nest of hok vliegen ♢ de jonge vogels zijn vanmorgen uitgevlogen 1. er eens uitvliegen [een reisje maken] ...
Peter Bakema (2003)
(vloog uit, uitgevlogen) uitvaren, tekeergaan, boos worden. Paul: ‘Hij kon uitvliegen op hoge toon, maar de volgende dag was dat vergeten en vergeven.’ - LN, 19-10-2002. Maar als ik me boos maak op spelers is dat om ze wakker te schudden. Als ze drie keer na elkaar dezelfde stommigheid begaan, moetje wel uitvliegen. - HN, 21-09-2002.
Walter De Clerck (1981)
Van pers.: boos worden, woedend worden; (heftig) uitvallen, uitvaren; te keer gaan; opspelen; soms bep.: (uit)schelden. Vaak in de verb. tegen iem. uitvliegen. BSP-voorzitter A. C. vloog tijdens zijn 1 mei-toespraak werkelijk uit. Waarom moet een grondwerker van de gemeente minder verdienen dan een grondwerker van ALE, vroeg hij, Gentenaa...
Van Dale Uitgevers (1950)
(vloog uit, is uitgevlogen), naar buiten, uit nest of hok vliegen : de duiven laten uitvliegen ; — het nest verlaten (van jonge vogels): de jonge vinken zijn uitgevlogen; — (fig.) eens uitvliegen, een uitstapje, een pleizierreisje maken.
M. J. Koenen's (1937)
vloog uit, i. uitgevlogen (1 uit iets vliegen, vliegende zich verwijderen; 2 snel verlaten, snel heengaan): 1. de duiven laten uitvliegen; de jonge mussen zijn reeds uitgevlogen, het nest verlaten; ook: er eens uitvliegen, een pleizierreisje maken; 2. de deur, het huis uitvliegen.
Jozef Verschueren (1930)
('uit) (vloog uit, uitgevlogen) I. (heeft) vliegend uitdoven : een kaars, lamp -. II. (is) 1. naar buiten vliegen : de duiven zijn uitgevlogen. 2. het nest verlaten : de vogeltjes gaan -; eens -, een uitstapje, plezierreisje maken. 3. snel verlaten : het huis, de deur -. 4. snel uitgedaan worden : de jassen vlogen uit.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(vloog uit, is uitgevlogen), uit nest of hok vliegen: de duiven laten uitvliegen; het nest verlaten (van jonge vogels); (ook) van kinderen die het ouderlijk huis verlaten; (fig.) eens uitvliegen, een uitstapje, een plezierreisje maken.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: