Van pers.: boos worden, woedend worden; uitvallen, uitvaren, opspelen; snauwen; vaak in de verb. tegen iem., iets uitschieten.
Achiel is moeilijk geworden. Hij is haast elke avond dronken. Voor een ja of een neen schiet hij in gramschap uit, TEIRLINCK 1952, 2, 81.
Dat Daisne tegen literaire provo’s uitschiet is geen bewijs dat hij geen verbeelding heeft voor de werkelijkheid, JONCKHEERE 1967, 71.