Wat is de betekenis van UITSCHIETEN?

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitschieten

uitschieten - Werkwoord 1. (intr) een onbedoelde plotselinge beweging maken 2. (figuurlijk) (intr) heftig uitvallen 3. (scheepvaart) (van de wind) plotseling harder worden 4. (plantkunde) uitlopen, spruiten 5. (voetbal) (ov) (de bal) het veld intrappen 6. (ov) door schieten wegnemen 7. (ov) naar buiten gooien, vieren Woordherkomst...

2024-04-18
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

uitschieten

(schoot uit, uitgeschoten) - tegen iemand uitschieten, uitvallen, uitvaren tegen iemand, boos worden.

2024-04-18
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

uitschieten

Van pers.: boos worden, woedend worden; uitvallen, uitvaren, opspelen; snauwen; vaak in de verb. tegen iem., iets uitschieten. Achiel is moeilijk geworden. Hij is haast elke avond dronken. Voor een ja of een neen schiet hij in gramschap uit, TEIRLINCK 1952, 2, 81. Dat Daisne tegen literaire provo’s uitschiet is geen bewijs dat hij gee...

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitschieten

v., útsjitte; (van de wind), útklearje, -sjitte; (van een mes), útskampe, -snappe.

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitschieten

(schoot uit, heeft en is uitgeschoten), 1. (onoverg.) naar buiten schieten, plotseling snel uittreden : door het uitschieten van dat palletje kan het rad niet verder ; — (inz.) een onbedoelde, onwillekeurige plotselinge beweging maken buiten het steunpunt: mijn hand, de beitel schoot uit; — een uitschietende windvlaag,...

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitschieten

schoot uit, h. (1,2,4), i. (3, 5) uitgeschoten (1 door schieten wegnemen; 2 snel uittrekken; 3 uitbotten; 4 werpen; 5 uitglijden): 1. iem. een oog uitschieten; 2. een jas uitschieten; 3. de bomen gaan uitschieten; 4. de zon schiet haar stralen over de aarde uit, giet; 5. die ladder gaat uitschieten; nog (schipperst.): de wind begon uit te schieten,...

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitschieten

('uit) (schoot uit, uitgeschoten) I. (heeft) 1. schietend wegnemen : iemand een oog -. 2. door veel schieten afslijten. 3. snel uittrekken : een jas -. Syn. → af doen. 4. voorschieten : geld -. 5. overboord werpen : ballast -. 6. afkeuren, afzonderen : minderwaardige goederen -. 7. werpen, gieten : de zon schiet haar stralen over d...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitschieten

Uitschieten - (van den wind), plotselinge verandering van windrichting, gepaard gaande met toeneming in kracht.