tampen
tampen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tamp
Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)
geslachtsgemeenschap hebben met: Ze (ontmoet) ... een gozer, die haar mee naar z’n flat neemt. Dan probeert hij haar te tampen, P. Paul 43.
Walter De Clerck (1981)
Van een klok: kleppen. Het torenklokske tampte over de daken de bosschen en de vogels wakker, CLAES 1933, 165. Haar stem is klaar als edel kristal, als ze ... boven het geheimzinnig tampen van de stormklok uitroept: «Ik ben gereed. Helpt me, moeder, vader zaliger...», BLOMMAERT 1945, 147. Het tampen van de middagklok heeft pas opgehou...
Van Dale Uitgevers (1950)
(tampte, heeft getampt), (Zuidn.) kleppen, zo luiden, dat de klepel maar aan één kant op de klok slaat: spoed u, de mis is (heeft) al getampt.
M. J. Koenen's (1937)
tampte, h. getampt (klankn. de klok maar aan één zijde met de klepel raken, kleppen inz. Z.-N.): Z.-N. het tampen der beeklok.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(tampte, heeft getampt), (gew.) kleppen, zo luiden dat de klepel maar aan één kant op de klok slaat.
J.H. van Dale (1898)
Tampen - (tampte, heeft getampt), (Zuidn.) zoo luiden, dat de klepel maar langs een kant op de klok slaat: spoed u, de mis is al getampt.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: