Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

taaltuinier

betekenis & definitie

Schrijver van taalrubriekjes; ook in pejor. zin: taalvitter, taalzifter; taalzuiveraar, purist

Sommige mensen zien in een ‘taaltuinier’ uitsluitend een wieder van onkruid. Daarbij zijn ze geneigd, als onkruid te bestempelen alles wat in enigerlei opzicht van de overgeleverde regels der spraakkunst of van het zogenaamd beschaafd taalgebruik afwijkt, VAN NIEROP 1962, 9.

Afl.: taaltuinieren (Mijn taaltuinieren is meer het grasduinen in een wilde flora dan de uitoefening van een streng toezicht op aangeharkte paadjes en vlekkeloze perken, VAN NIEROP 1961, 9).