1. Vlees dat gebruikt wordt voor het onder 2) genoemde gerecht; in Nederl.: runderlappen, bep.: riblappen, stootlappen, sukadelappen e.d.; ook wel hacheevlees genoemd.
Grootvader snoof die (geur) op en over het muurtje heen riep hij: Is ’t stoverij vanmiddag? En dan haastte hij zich naar de slager toe en wou eveneens stoofvlees. Een beetje van dit en een beetje van dat, zei hij daar, BOON 1972, 114.
Gratis 1/2 diepvrieskalkoen ... Bij aankoop van: 1 Kg gehakt, 1 Kg beefsteak, 1 Kg stoofvlees enz., Centrumblad 12/1/1977, p. 15.
Ook o.a.: Boom 2/6/1978.
2. Gerecht, bestaande uit in min of meer vierkante stukjes gesneden vlees, met uien enz. gestoofd; hachee.
Wij zorgen voor de traditionele tomatensoep met ballekens en stoofvlees, Kerk en Leven (ed. Boom) 13/4/1978.
Sam.: stoofvleesfrituur (De tijd van stoofvleesfrituren in Antwerpen is voorbij sedert Koning Voetbal in de metropool van de troon gestoten is, Laatste Nieuws 20/1/1980).