Pers. die men alles kan wijsmaken: onnozele hals, sukkel, sul, sufferd.
‘Dames en heren’, riep Georges met zijn krachtige, zware stem, ‘ik ben een snul’, BERKHOF 1961, 109.
Om zijn vader die door de telkens weer onafwendbare nederlaag in de schimpscheuten van de kajotters de trekken kreeg van een sukkel, een zielige snul die niet boven zijn onmacht uitkwam, VAN AKEN 1965, 13.