Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

resem

betekenis & definitie

1. Rij van aan elkaar geregen of gestoken gelijksoortige voorwerpen, inz. m. betr. t. handelsartikelen als uien, bep. vruchten enz.: rits, rist; - m. betr. t. druiven of bloemen bep.: tros.

In een hoek hangen een paar hespen en eenige stukken spek te drogen. Aan de andere zijde eenige reesems ajuinen en paren schoenen om ze tegen vochtigheid te beschutten, WATTEZ 1896, 29.

2. Bij uitbr., in toep. op een onafgebroken opeenvolging of aaneenschakeling van gelijksoortige pers. of zaken: rij, reeks, serie; - vand. ook: grote hoeveelheid, menigte, massa, hoop; - bij resems, bij de vleet, in grote getale, bij hopen.

Bij reesems komen nu van alle uitstralende straten de paarkens, armen dooreengestrengeld, jongen en meisje aangezicht aan aangezicht, TEIRLINCK-V.D.W. 1928, 99.

Z’n toethoorn, die hij niet had willen achterlaten, foeterde nu, vlug en krachtig, een schetterende resem klanken door de middagstilte, LANGENS 1947, 67.

Dat hij ... ’s nachts in zijn dromen gekweld werd door een resem werken van barmhartigheid die hem een paar keren rillend deden wakker schrikken, CLAES 1955, 25.

Achter hen aan drijft een paternoster platboomde barges, een indrukwekkende resem, zwart op het rode water, JONCKHEERE 1957, 126.

De kerk zat vol ongetrouwde paren met resems ongedoopte kinderen, WALSCHAP 1963, 404.

Eén boek kan voor hen een levenstaak worden, wat ze niet belet daar tussendoor veel kleinere boekjes te maken, ontelbare artikels te schrijven, resems lezingen te houden, waarvoor ze nooit tijd over hebben, maar het tóch altijd doen, JONCKHEERE 1967, 119.

Elke vrijdag is er «iets lekkers» en elk weekeind is er instuif, en nog de resem hobbyklubs, Gentenaar 1/6/1977.

Wij hebben een hele resem argumenten om ze te weerleggen, maar het is niet nodig ze op te sommen, Gazet v. Antw. 21/4/1977.

Het magere 0-0 resultaat van Berchem, bovendien niet gekruid met een resem doelkansen, leverde inderdaad één puntje op, Gazet v. Antw. 13/9/1977.

Afl.: resemen, risten, aan elkaar rijgen; gewest, ook: in de rij gaan staan.