Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

peper

betekenis & definitie

In de uitdr. (iem.) peper geven, driftig, met geweld een bep. handeling verrichten, zich inspannen, van katoen geven, ook: (iem.) afranselen.

Afl./Sam: peperen en inpeperen, (gemeenz.) (iem.) streng berispen, ervan langs geven, de mantel uitvegen; (iem.) afranselen; - peperbol, pepernoot; peperkool, (gewest.) moedervlek, tache de beauté, ook: bruine met haar begroeide wrat (Op zijn linkerwang had Muske een grote peperkool. Daar ging hij fier op. ’t Was een van de zeven schoonheden, zei de rakker, HEIBOS, Muske 7 (1952)); peperkoren, peperkoor en peperkoos, (gewest.) hetz. als peperkool: moedervlek, tache de beauté.

< >