Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

pachteres (pachterse, pachtes)

betekenis & definitie

1. Vrouw die een boerderij enz. pacht; vrouw van een pachter; pachtster, pachtersvrouw.

2. Boerin (op een grote boerderij).
- Zie verder bij pachter.

Daar ging een boerin met een korf aan den arm denzelfden weg op. Ze stapte wat rapper door dan hij, en toen ze neven hem was bezag ze hem van terzij en zei goeden dag. Hij zei ook goeden dag. ,,’t Is ’n schoon weer hé.” „Ja pachtès, ’t is goed vandaag”, CLAES 1933, 237.