1. (Groenten, fruit, haring) inmaken, inleggen; - opgelegde haring, zure haring.
De tijd toen we op zondagavond bij Warke op de Hoogstraat een bord frieten met zure haring aten, die in Vlaanderen ook ingelegde of opgelegde haring heet, BOON 1972, 46.
2. (Geld) bijleggen, bijbetalen, inz. bij het ruilen.
Sam.: oplegpot, inmaakpot, weckfles, weckglas.