Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

onkel

betekenis & definitie

Uitsl. in de schrijft, voor: oom. - Minder gewoon dan nonkel (zie ald.). Nog een kleine belevenis moet ik vertellen, vooraleer ik bij de andere onkels en tantes mijn nieuwjaarcomplimentje ga opzeggen, BRULEZ 1950, 162.

Slechts dank zij de bijzondere tussenkomst van een onkel pastoor was hij hier nog aangenomen, LEBEAU 1962, 40.

Dat gaf Mira bovendien het bijzonder voordeel Lander als onkel en tevens als minnaar aan de hand te hebben, STREUVELS 1964, 55.

< >