Naast elkaar.
Blare Verzijp haalt Kobeke en Nelleke van de kelderkamer. Die lagen daar schoon neveneen in ’t bed, CLAES 1933, 37.
Hun lijken liggen nevenseen aan de voet van een eik, TEIRLINCK 1952, 1, 2.
Twee begijntjes wandelden nevenseen op den Nethedijk, TIMMERMANS 1966, 21.