Boodschappentas (in ’t alg.); vroeger inz. in toep. op een gebreid gevlochten boodschappentasje (van netwerk).
- Zie ook net (I).
Hij kwam, struikelde, haakte zich aan mijn netzak vast: alles rolde dooreen over het gaanpad, ajuin, appelen, sinaasappelen, wortels en een rode kool, GRONON 1958, 35.
Een oud moederke kwam uit de Vlaanders met een rozijnenbrood in haar netzakje, LIA TIMMERMANS 1962, 172.