Vlijtig, ijverig.
- Zie ook naarstig.
(Hij) liet iedereen verstaan, dat de grootste orde en tucht geboden waren. Niemand mocht zonder bevel uit de stad en iedereen moest neerstig helpen aan de op te werpen verschansingen, LANGENS 1947, 126.
Blomme zou willen inbrengen, dat hij toch altijd neerstig gewerkt heeft, STREUVELS 1962, 184.
22 punten onder de helft plus daarbij een dikke buis in frans en daaronder altijd hetzelfde: Hij moet neerstiger werken, hij kan veel beter als hij wil, VERSTEYLEN 1964, 18.
Broeide breide neerstig aan zijn netten; de kinderen speelden op de werf; Manse was op den akker bezig, STREUVELS 1964, 40.