In de Antwerpse haven: vennootschap tot het lossen en laden der schepen, het opslaan en vervoeren der handelsgoederen enz.; veem.
Sam.: natiebaas (Wdl.), (vero.) aandeelhouder in een natie, veembaas (Wat peinzen die vette natiebazen wel! Hij kan ze allemaal missen, WACHTERS 1946, 58.
Toen we bijvoorbeeld het typisch Antwerpse beroep van ‘natiebaas’ moesten raden, weigerde ik mordicus dat woord te erkennen, v. D. VELDE 1964, 17);
- natiegast, (vero.) veemarbeider, slepersknecht (Het Schipperskwartier was hoofdzakelijk bevolkt met dokwerkers, met zeelui, met de bemanning van visscherssloepen en garnaalknotsen, met nachtwachters, natiegasten en zonnekloppers, VAN LOOY 1945, 77);
- natiepaard (Wdl.), (vero.) sleperspaard, zwaar trekpaard (De zware natiepaarden geven een sterk, traag ritme aan het leven langs de stroom, DE PILLECYN 1962, 62);
- natiewagen (Wdl.), (vero.) sleperswagen (Hij bleef aldus restantjes overnemen tot hij in 1938 door een natiewagen overreden werd, VAN LOOY 1945, 47.
Hij komt aan de dokken... Zware natiewagens dokkeren over de straat, WACHTERS 1946, 57).