Van een gezin: groot, kinderrijk. ‘Pepa! Waarom zijn wij niet bij de Bond van de Proostrijke gezinnen?’ Ik zeg: ‘Dat zijn geen proostrijke gezinnen, jongen. Het zijn kroostrijke gezinnen’, GHYSEN 1963, 119.
Wij zoeken een kroostrijk gezin vr. grote woning, Bond 27/8/1976, p. 4.
Bij de inschrijving moet het lidboekje van de ziekenkas voorgelegd worden alsmede de eventuele verminderingskaart van kroostrijk gezin, Volksmacht 22/10/1976, p. 14.
Ook o.a.: Kerk en Leven (ed. Mechelen) 12/8/1976, p. 2.