Krabben; krassen.
Boven de deur was ’n kruisbeeld gekretst. Haast onzichtbaar. ’k Heb het lichtjes zwart omlijnd, zodat het nu duidelijk uitkomt, BROUNS 1951, 53.
Krol scharrelde recht en greep Kobe bij zijn haar en deze verweerde zich zo verwoed alsof hij de beledigde was, en ze kretsten en beten en stampten, CLAES 1955. 33.
Afl.: krets, (gewest.) krab, schram; kras; ook: schurft.