Rib van een dakgeraamte; dakrib, dakspar; bij uitbr. ook ter aand. van een dikke houten balk.
Dan komen de metsers. Die vinden elke morgen alles gereed, de stenen op de stelling en de mortel in de kuipen. De boeren voeren de bomen aan. Toon Voeten leert de jonge mannen kepers kappen, OP DE BEECK 1947, 138.
Sam.: kepernagel, lange dikke spijker.