Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

inlopen

betekenis & definitie

1. (Bij iem.) binnenlopen; ook: (iets) bezoeken. Kom eens inlopen, want er staat hier nog wat lekkers, ELSSCHOT 1960, 383.

De overrompelende belangstelling zet iedereen tot over oren in het werk. Reeds dinsdag, toen het koningspaar de tentoonstelling officieel inliep, bereikte men een hoogtepunt, Gazet v. Antw. 3/7/1977.

Opm.: In de standaardt. wel: ergens in- en uitlopen, regelmatig op visite gaan.

2. (Iem., iets) inhalen.

Ondertussen had de kar ons ingelopen en de boer stak een lichtje aan in de lantaarn, LIA TIMMERMANS 1962, 9.