(Iem.) warm (aan)kleden, inpakken; vaak in de verb. warm, dik induffelen.
- Zie ook de dialectwdb., m.n. BO en C.
Brozen heeft haar onder pelzen ingeduffeld en zij heeft hem met haar onverwoestbare sereniteit dankbaar toegelachen, TEIRLINCK 1952, 1, 93.
Mutsen en sjaals zijn er in overvloed om een warmingeduffeld silhouet verder te vervolledigen, Limburg 26/8/1976.
Veel volk is er tijdens deze paasvakantie niet te zien op de stranden van onze kust. De zon laat zich immers niet zien. Warm ingeduffelde kinderen hebben de ruimte bijna voor zich alleen, Gazet v. Antw. 8/4/1977.