Grinniken, spottend lachen, grijnslachen; ook: knorren, grommen (van ontevredenheid).
- Zie ook de dialectwdb.
Als hij een miljoen verdient, is hij ne capabele mens, en als ik een miljoen verdien, steel ik, omdat ik ne kleine man ben.... Zevus, Mezefken en Liza, die staan daarbij te gremmelen en durven geen bakkes opendoen, WALSCHAP 1976, 136.
Afl.: gremel, grijns (Zijn oog valt ten slotte op de opkamer, die Jaak in zijn verbouwereerdheid niet geheel afgesloten heeft. ‘Ha!’ En met een fijne gremel op de mond stapt de edelman erop af, BOON 1975, 35); hierbij: gremellach (BOON 1975, 29.).