Van pers., inz. van meisjes: halfgesmoord, op hoge toon lachen; giechelen.
Ik hoor de twee, die elkaar voor een half uurtje nog nooit gezien hadden, lachen en gibberen als hadden ze samen op de schoolbanken gezeten, VERMEYEN 1947, 86.
Ik zou leren schaatsen. Mijn kinderen gibberden al onverdraaglijk toen ik op de glanzende ijsvlakte verscheen, Vrouw en Wereld jan. 1976.
Ook o.a.: CLAES 1955, 216. CLAES 1960, 92.