Het (aanhoudend) luiden, kleppen (van klokken); geklep, gelui.
De jongensstem klinkt uit... boven het getamp der klokken van de toeristenscheepjes die zich klaar maken voor een tocht door de haven, DURNEZ z.j. (± 1958), 5.
Ik kende geen plechtiger en spannender moment, dan wanneer het vijfminutengetamp, dat maar dof klonk binnen in de kerk, plots overstemd werd door de eerste van de tien slagen der zware klok, LEBEAU 1962, 21.