Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

dieperik

betekenis & definitie

Diepte, in de verb. de(n) dieperik ingaan, naar de dieperik gaan e.d., (eig.) vergaan, naar de haaien gaan; (oneig.) sterven; te gronde gaan (zowel in materiële als in morele zin); ook: terugvallen enz..

Omstreeks 1865 waren drie Antwerpsche visscherssloepen vergaan: de «Van Baelen» de «Josephine» en «De Hoop» die met man en muis in den dieperik wegzonken, VAN LOOY 1945, 88.

Hij moest bekennen dat hij, met haar te willen omhooghelpen, zelf den dieperik inging. Was het niet haar zwoele schoonheid die hem had aangelokt? STREUVELS 1964, 283.

In het begin van de etappe naar Bordeaux werd er wel wat aangevallen, later viel het tempo de dieperik in en daaruit kon men al afleiden dat het met Hinault veel beter liep, Laatste Nieuws 8/7/1980.

< >