Fijne vleeswaren, soms bep. als (brood)beleg; ook: zaak of afdeling (van een warenhuis e.d.) waar fijne vleeswaren verkocht worden, delicatessenzaak, -afdeling.
Specialiteit van fijne charcuterie, Feestprogramma Rumstse Volksfeesten 1976, p. 66.
Algemene voedingswaren charcuterie «Rosine», Gentenaar 20/7/1977.
Wat eten de kinderen ’s middags bij hun knapzak? Vette charcuterie en zoete smeerpasta op het brood? Vrouw en Wereld okt. 1977, p. 3.
Een Belg die enkele weken geleden in Moskou op bezoek was wilde in het warenhuis Gum wat van de charcuterie proeven die er te koop lag, Gazet v. Antw. 26/8/1978.
Sam.: beenhouwerij-charcuterie; dieetcharcuterie (Reklamegids 23/12/1976);
- charcuterie-afdeling; charcuterieverkoopster; charcuteriewinkel.