Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

cafard

betekenis & definitie

Gevoel, toestand, bui van neerslachtigheid, moedeloosheid; de cafard hebben, terneergeslagen zijn, het land hebben aan, ervan balen (gall., naar fr. avoir le cafard).

Op dit ogenblik hebben we slechts het recht om te sterven, te zwijgen en zoveel mogelijk te doden. Zwijg, want ik heb nu reeds de cafard, DE COREL 1949, 181.

Ik zit maar ik mediteer helemaal niet. Ik voel alleen die druk van die cafard, zoals al die maanden. Cafard! O elegant en ijdel woord om de sombere beklemming, de zware mist te noemen die steeds op mij aanrolt, LEBEAU 1962, 9.

Toch begon de stilte te wegen. Ik kreeg het land aan alles en werd onverdraaglijk voor mezelf. Dat was de cafard. De vrienden van de Clio hadden mij dit soms beschreven als het zwarte beest van hun bestaan, LEBEAU 1962, 156.