Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bruinen

betekenis & definitie

Bruin (doen) worden; m. betr. t. vlees e.d.: bruin braden. Laat vetstof bruinen in een kastrol en bruin er de tong in, Koken ± 1968, 94.

Leg twee sneden (brood) op elkaar, duw ze in een ingevet en warm wafelijzer. - Laat bruinen aan beide kanten en dien warm op, Koken ± 1968, 268.

Opm.: In de standaardt. wel gebr. in de vorm van het verl. deelw.: het vlees is mooi gebruind.

< >