I. Laars.
Toen ze daar... bij het openen van de jacht Victalis zagen verschijnen..., met een tweeloop over zijn schouder, met een nieuwe frak aan en hoge botten, CLAES 1976, 24.
Nu liep hun vrouwvolk met botten van drieduizend frank en pelsen mantels van tien, WALSCHAP 1976, 140.
Iedereen is in sportieve kledij met botten, Gentenaar 12/8/1977.
Grote keus in botten, Teletip 24/1/1978, p. 11. Ook o.a.: OP DE BEECK 1947, 86. Reklamegids 25/11/1976. Boom 3/12/1976.
- Aan iets, iem. de (zijn) botten vegen, er niets om geven, er zich niets van aantrekken, het aan zijn laars lappen, er zich niet druk om maken.
Kom, we vegen er de botten aan, ze kunnen hier meten wat ze willen, STREUVELS 1964, 62.
Zoals de jonge verliefde zou ik haar zeggen dat ik aan de verleiding niet kon weerstaan om haar even te zien.... En aan die vent en dat kind zou ik vierkant mijn botten vegen, PAUWELS 1971, 47.
- Het (ook iem., iets) hangt mijn botten uit, het ergert mij, ik ben het beu, ik heb er genoeg van, enz.;
- dat ruzie maken hangt nu al lang mijn botten uit. Ik zocht eigenlijk al lang naar een uitvlucht om ruzie te maken en er van af te zijn, want dat lief hing mij de botten uit, omdat ze zo jaloers was, STREUVELS 1962, 139.
Zij volhardden... in koppig zwijgen en keken minachtend op heel het vertoon, dat hen blijkbaar de botten uithing, STREUVELS 1964, 101.
- In plat taalgebr.: (Kust) mijn botten! als uitroep van verwensing e.d.: loop naar de maan! donder op!
- vand.: ge kunt (moogt) mijn botten kussen, ter aand. dat men met iem. niets te maken wil hebben;
- ook: dat is van (kust) mijn botten, dat lijkt nergens naar, dat is waardeloos (bep. als men zich ergens gemakkelijk van af heeft gemaakt), ook: dat is van geen belang.
Zij weten niet waar ’t om gaat, maar nondedju! er is hier kwestie van geld te verdienen; de rest is van mijn botten, TEIRLINCK 1952, 1, 12.
Mbote! Gegroet. Marcel kon me niet antwoorden, toen ik hem vroeg of de oorsprong van dit woord soms Vlaams is, ‘mijn botten’, populaire uitroep voor: kus mijn laarzen, JONCKHEERE 1957, 52.
De Hollanders... kwaakten met hoge stemmen tegen elkaar op: ‘Laat hem Vlaams praten... zeg eens iets in ’t Vlaams!’ Verrast en ontstemd door dit onthaal, stond ik een moment sprakeloos. Dan gromde ik: ‘Kust m’n botten,’ en keerde hen de rug toe, LEBEAU 1962, 82.
- Er geen botten (bok: nul de botten) van weten, geloven e.d., geen snars, geen laars; - ook: nul de botten, in het geheel niet.
Comfort is er bij ulie «nul de botten». De meubels zijn van Jezukens tijd, VERMEYEN 1947, 104.
«Ik geloof er geen botte van,» zei ik om iet te zeggen, «de Duitsen zullen misschien eer hier zijn dan we ’t geerne hebben», CLAES 1960, 22.
Sam.: rijbot, rijlaars (Als hij met het korte rijzweepje achteloos tegen de bruinroode rijbotten sloeg, VAN HEMELDONCK 1946, 7).
II. (Eig.: been, knook, en vand. in ’t mv.: lichaam). In de verb. (iets, veel) in zijn botten slaan (slagen), (veel) eten en/of drinken, opeten; m. betr. t. uitingen: uit zijn botten slaan, uitkramen (bep. in toep. op ruw taalgebruik).
Zij (maakte) een fantastische opsomming van hetgeen ik op één dag in mijn botten sloeg en wat ik haar verder kostte aan levertraan en overige versterkende middelen, BOSSCHAERTS 1954, 53.
Ik... begon al te hoge boekentaal uit mijn botten te slaan, BOON 1961, 108.
III. Slag, klap, stoot; - een bot krijgen, ook: een standje, uitbrander krijgen.
Afl.: botten (van een bal) terugspringen, stuiten.
IV. Knop (van bloemen en planten); - in (de) bot staan. (In de standaardt. vero.).
Er zijn teere, jonge bloemen, ontwakende, sterke botten, WACHTERS 1946, 176.
Rond de Paasdagen staan daar de oude iepenbomen opnieuw in de bot, LIA TIMMERMANS 1962, 66.
(De appelaars) hadden... speldekopkleine bottekes gegeven, even vlug en veel lijk het jongste abrikozeboomken, TIMMERMANS 1966, 220.
Afl.: botten (ww.), in de verb. in ’t botten van de lente, in het begin (TEIRLINCK 1952, 1, 6).
V. Van het verstand: er bot op staan, SB er niets van snappen, het niet kunnen volgen; - iem. bot zetten, stellen, iem. vastzetten, het iem. moeilijk maken, bep. door moeilijke vragen of redeneringen.
Kiki keek naar het wiegje en naar het bed, naar het gezicht van oom Jan en van papa, en zijn verstand stond er bot op, CLAES 1925, 61.
(Haar hooghartigheid) beangstigde Broeke als een verschijnsel tegen de natuur, waarop zijn verstand bot stond, STREUVELS 1964, 45.
Op hun meesterschap in ’t vak boogden zij zozeer dat, als een mededinger hen had botgesteld zij van ergernis en spijt zouden gemeend hebben een onge- luk te moeten begaan, STREUVELS 1964, 22.