Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bie

betekenis & definitie

Bij (insect); in de verkl. bieke, bietje ook in toep. op personen: bijdehand kind, ook: lief, aardig meisje of vrouw.

Rosse Jans prees zijn Netteke: Een bieke van een wijfken en altijd goedgezind, VERMEYEN 1947, 63. Ook o.a.: VAN HEMELDONCK 1945, 51. TIMMERMANS 1966, 25.

Sam.: werkbie; - bieboer, imker, bijenhouder; bietjeshoning (Bond 27/8/1976, p. 4); bie(ën)korf; bieënzwerm, enz.

< >