Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Gepubliceerd op 11-07-2022

Wal

betekenis & definitie

z.n.m.

1. Waterkant; vooral een zoodanige, die van hout- of metselwerk voorzien is. De stads wallen. Opperwallen (waar de wind van de landzijde komt). Lager wal (waar de wind op de kust staat).

Hy zwiert al waar het water wil,

En wort zee, door een snellen val,

Gedreven tegen lager Wal.

Cats.

2. Algemeene benaming voor land. Aan wal gaan. Aan wal blijven (aan land blijven). Van wal steken (afzeilen, afvaren). Zie Hooger wal. Vaste wal. Spreekwijze: Iemand van den wal in de sloot helpen. Zie sloot.

Ontgaat u de wal hou u aan ’t vlotgras. Zie vlotgras.

Het raakt kant noch wal. Zie kant.

Aan lager wal zijn (zich in slechten finantieelen toestand bevinden).

By den wal langs, zoo vaart men zeker (als men zich verdacht houdt heeft men geen gevaar te vreezen).

De beste loodsen staan aan wal (die buiten de zaak zijn, hebben doorgaands ’t meest er over te zeggen, weten ’t altijd beter).