Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Gepubliceerd op 11-07-2022

Zee

betekenis & definitie

z.n.v.

1. of Waereldzee. De uitgestrektheid zout water, die al de deelen des aardrijks bespoelt.
2. Elk afzonderlijk uitgestrekt deel der Waereldzee,’t welk dan wordt onderscheiden door een bepaalde benaming, aan de plaatselijke gesteldheid of kleur ontleend. Zoo: de Middellandsche zee, De Atlantische zee, de Noordzee, de stille Zuidzee. enz.
3. Het water der Zee. Hooge, lage zee, (hoog of laag water, ten gevolge van vloed of eb.) Wassende, opkomende zee (gedurende den vloed.) Afloopende zee, (gedurende de eb.) De zee loopt hoog op, (de stroom is hoog.) In zee loopen, zee kiezen, (uitzeilen.) De zee oversteken, (zich naar een kust over zee begeven.) In zee, op zee zijn - Een vloot op zee brengen. (haar uit de haven of van de reede de volle zee doen inzeilen.) De zee houden, (in zee blijven.) Een sloep in zee zetten, (een sloep uitzetten.) Een zware zee. (waarvan de golven hoog staan.) Een hoog aanschietende, hoog oploopende zee, (als de golven zich by uitstek hoog verheffen). De zee schuimt, krult om, (wanneer de golven zich al wentelende met schuim bedekken.) Er gaat veel zee, (sterke stroom.) Lange zee, korte zee, (waarvan de golven lang of kort zijn.) De zee kabbelt, (de golven zijn kort en tegen elkaar invallend). De zee breekt, (de golven storten kort neder, breken boven het boord.) Het schip krijgt de zee voor in, op den kop, dwars in, achter in, (de golven stooten zich op den voor- of achtersteven, of tegen een der boorden.) De zee is slecht, (is kalm, effen.)

Staande zee, (waar weinig eb en vloed gaat.) De zee loopt den wind op, (de wind blaast van den kant, waar de zee heen stroomt.) Daar staat zee, (de zee is onstuimig.) Daar staat geen zee meer, (zy is kalm). De ruime zee kiezen, (zich in de ruimte begeven.) Het schip heeft de zee op den kop, houdt den kop op de zee, (de zee komt vlak op den voorsteven aanzetten.) Zee en lucht zijn aan elkander, (het is boos weer) Ter zee varen. Zie varen. (Zee winnen, (zeewaarts in zeilen.) De zon duikt in zee, (gaat onder.) De zon rijst uit zee, (gaat op).

De gouden Titan rijst alree Met blaeuwe paerden uyt de zee Vondel. Palamedes.

4°. Golf, baar. Er kwam een zee die het schip overdekte. - Er gaan korte zeeën. - De zee loopt om de Zuid.

Spreekwijze: Zee voor Levenszee, waarvan Van Alphen zingt:

De ontroerde zee, der golven hol geklots,

Stuurt ons van lieverlee ter haven in.

Zee voor menigte, overvloed. Een zee van rampen. (een menigte rampen). Zoo zegt Badeloch:

Wat toren is zoo hoog, van waar mijn oog de baren

Der zee kan overzien van al mijn wedervaren.

Hy heeft een zee van geld, (overvloed van ge’d).

Het is koel op zee, (het gaat er stil toe).

Water in zee dragen. (iets geven aan iemand, die er reeds overvloedig mede bedeeld is).

In zee gaan, (een onderneming wagen).

Recht door zee, (zonder omwegen).

De zee is zonder water, (rijke lieden klagen alsof zy gebrek hadden).

In zee gaan, (zich in een onderneming begeven).

Wat zal de zee al opwerpen? (wat zal er al voor den dag komen?)

Daar verdrinken er meer in een wijnglas dan in de zee.

De zee maakt gedwee (zeedienst temt den wilden bras).