1. b.w. - Een schip of schuit, ’t zij volgends theoretische of praktische ervarenis, ’t zij alleen met lokale kennis, geleiden. Het schip in behouden haven sturen.
2. o.w. - Het roer besturen. Het is zijn beurt te sturen, (aan ’t roer te staan.) Er is verkeerd Gestuurd. N. sturen, op N. streken sturen, (aan een schip een zekeren afstand doen afleggen, evenredig aan zijn snelheid op een gegeven windstreek.) By-de-wind sturen, (het schip zoodanig richten, dat de wind, er voorlijk inschietende, met het schip van een hoek 46° tot 34° make.) In den koers sturen, op de zee, op ’t zeetjen sturen, (den voorsteven zoo keeren, dat hy zoo min mogelijk de werking der golven ondervinde.) In het kielwater van een ander schip sturen, (het schip in het zog van een voorgaand schip doen volgen.) Met een stuurrad, met een rad sturen (het roer door middel van een rad in beweging brengen.) Meteen inspit, met de roerpen sturen (het roer door middel der handen in beweging brengen).
3. b.w. - Door stuurmanskunst geleiden. Hy nam de taak op sich, het schip in behouden haven te sturen.
Spreekwijze: Een zaak verkeerd sturen, in de war sturen, (voor: haar verkeerd leiden, in de war brengen).
Het schuitjen in 't riet sturen (de zaak verknoeien).
Iemand om een boodschap naar een ander toe sturen (voor: zenden: omdat men
hem als ’t ware den koers voorhoudt, opgeeft, dien hy volgen moet).