z.n.v. - Algemeene benaming van alle kleine vaartuigen. Zie bunschuit, vischschuit, trekschuit, enz.
Een open schuit. Een lekke schuit. De Leydsche schuit (de veerschuit, die op Leyden vaart).Spreekwijze: Het kan beter van een Schip dan van een schuit. Zie schip.
Ga uit mijn schuitgy bederft de vracht (verlaat mijn gezelschap; want gy bederft mijn genoegen, of mijn voordeel).
Ontzeg geen vracht, eer de schuit vol is (sla geen voordeelige kansen af, zoo lang gy niet van uw fortuin verzekerd zijt).
De schuit lek varen. Zie kooi.
Als de bruid is in de schuit dan zijn de mooie praatjes uit (als de bruid getrouwd [in de huwelijksschuit} is, dan houden de komplimenten op: of, overdrachtelijk: als men eens zijn zin heeft verkregen, steurt men zich aan geen beloften meer). Van de boot komt men in de schuit. Zie boot.
Hy komt in mijn schuit (hy wordt mijn meening, mijn stelsel toegedaan).
Geen schuit zoo dicht, of er komt wel een lek in (het is moeilijk een geheim te bewaren).