b.n.
1. Gelukkig, gunstig. Behouden koers, breedte, vaart. Een behouden aankomst (aankomst met het vaartuig waarmede men is afgereisd). Iemand behouden reis wenschen (voorspoedige reis).
2. Gered, veilig. Het schip is vergaan; doch de manschap behouden aan wal gebracht.
Spreekwijze: Een behouden man (die uit den nood, uit den brand is).
3. b.w. - achtereenvolgend houden, bewaren. Wy bleven denzelfden wind gedurende veertien dagen behouden. Het gelukte my, mijn koers te behouden.