Wat is de betekenis van schuit?

1) (19e eeuw) (sold.) het strafpeloton. Zie ook: met de schuit meegaan. • Schuit (De -, (mil.), strafpeloton, strafexerceeren, straf voor geringe overtredingen; ook Varen. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899) 2) (17e eeuw) (inf.) (meestal verkleinvorm) vrouwelijk geslachtsdeel....

schuit - zelfstandig naamwoord 1. voertuig waarmee je vaart ♢ in deze schuit worden kisten met groente vervoerd 1. in hetzelfde schuitje zitten [hetzelfde lot moeten ondergaan] ...

Schuit - benaming voor het strafpeloton, het strafexerceren wegens geringe overtredingen. Term vnl. populair bij de infanterie, periode 1860-1885.

1. Huisnaam, bv. In de Schuit. 2. Beroep schuitenvoerder of schuitenmaker. 3. Klankvariant van schout.

Een schuit is het bovenste onderdeel van de stroomafnemer waarmee contact met de rijdraad wordt gemaakt. De schuit bestaat uit een sleepstuk, datgene wat de draad aanraakt en aan weerszijde een kromming naar bene- den, de beide horens.

Een schuit is het bovenste onderdeel van de panthograaf (stroomafnemer op het dak) waarmee contact met de rijdraad wordt gemaakt. De schuit bestaat uit een sleepstuk, datgene wat de draad aanraakt en aan weerszijde een kromming naar beneden, de beide horens.

Zie ‘Boot’.

schuit - Ruime platbodems die meestal moesten worden voortgeduwd of -getrokken en voornamelijk werden gebruikt voor het vervoeren van vracht.

een vaartuig voor de binnenvaart, met platte bodem en zonder eigen voortbewegingsvermogen. Het vaartuig kan voor allerlei doeleinden worden gebruikt, meestal voor vrachtvervoer. De schuit wordt gesleept of soms voortgeboomd door mensen.