b.w.
1. Wederstaan, volharden. Zee houden (in zee blijven). Bij-de-windhouden (met zeilen by-de-wind zijn koers vervolgen). Dwars; dwars zees houden (aan stroom of wind de zijde bieden). De ruimte houden (op zekere afstand van de kust blijven). Een zeil levendig houden (de wind er uit houden.) Koershouden. (in de opgegeven streek zeilen). komm. Houdt wat ge hebt. De kust houden (haar langs zeilen). Zie houzee.
2. Vatten, grijpen. Het anker houdt (het vat in den bodem).
Geen anker houdt; geen kabel doet hier baat;
Bilderdijk, Krijgsmuzyk.
Spreekwijze: Het was Hou en beleg. (Zie beleggen)