1. z.n.o. - Toevallige opening in een vaartuig, waar het water door binnen dringt, veroorzaakt door ’t stooten op een klip, baak of ander voorwerp, door aanzeiling, door grondschoten, door zwaar slingeren, enz.
De bodem slorpte ’t nat Door ’t stooten op een paal; waardoor eenyeder zat
In ’t water tot de knie en vreesde te versticken,
Het ongemack was groot, noch durfde niemant kicken.
Doch 't Leck geraeckte dicht en stopte wonderbaer
Van zelf.
Vondel, GIJSBRECHT van Aemstel.
Dat schip heeft een lek, Dat lek moet gestopt. Ook opening van een vat, kuip, enz. waar het water door weg loopt. In dat vat is een lek gesprongen.
Cats bezigt het woord vr.
Ziet door een kleine lek zoo komt een schip te zinken,
Al schijnt het maar de zee by droppels in te drinken.
Spreekwijze: Het lek stoppen (het verlies vergoeden).
2. b.n. en b.w. - Open, zoo dat het vocht uitloopt. Dat vat is lek (het houdt geen water). Met een lekke boot is ’t slecht varen.