Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-09-2022

tikker

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (inf.) hart. 'Hij heeft het aan zijn tikker.' Soms ook: geweten. Syn.: rikketik*. Vgl. Engels slang: 'ticker'.

• Bout zei: ‘laten we hopen dat z'n ziel de goeie weg is ingeslagen, nu zijn tikkertje gestaakt heeft.' (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940)
• Maar het lichaam, Thea, het tikkertje, daar maak ik me bezorgd over... (Remco Campert: Alle dagen feest. 1955)
• De knecht heeft het aan zijn tikker, zegt ie. (Hugo Raes: Een faun met kille horentjes. 1966)
• En dan al dat eten en drinken. Niet goed voor de tikker natuurlijk. (Simon Carmiggelt: Elke ochtend opstaan. 1973)
• Jouw geest mag dan een lijf hebben maar daar word je niet meer in wakker. Als je tikker stil staat mag je me hier gezelschap houden. (Janwillem van de Wetering: Een aflopende geschiedenis en andere verhalen. 1984)
• Zijn laatste snik, dacht ik, terwijl ik mijn arme hart hoorde pompen in mijn oren, en vaag overwoog dat al die opwinding niet goed kon zijn voor de oude tikker. (Willem Brakman: Leesclubje. 1985)
• Tikker: hart. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)
• (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• Geen ziekte of zeer, een beroerte of het tikkertje dat plotseling ophoudt, zo gezond, zo dood, da’s ’t best. (Catalijn Claes: Open einde. 2014)
• Mijn bezorgdheid om zijn tikker was gegrond, want hij verzocht me om toch maar eerst een kamerjas aan te trekken en de koffie wat aan te lengen met water. (Sigrid Schellen: Hoerenchance. 2019)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

2) (1968) (Barg.) geslachtsziekte. Ook: tikkerd.

• Ik had een tikker opgelopen die liep als een klok. (Haring Arie: Een leven aan de zelfkant. 1968)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Het enige waar je voor moest oppassen was dat je geen tikkert of andere ziekte opliep...(Haring Arie: De Sarkast. 1989)

3) (19e eeuw) (Barg.) horloge. Bargoense syn. : Big* Ben; fokse* oksenaar; goudvink*; Gouwenaar*; knol*; monterik*; oksenaar*; rot*; slang*; tik*; zwiebel*.

• ‘Gouden horloge.’
‘... dat tikkertje, dat ie bij z'n trouwen van z'n vrouw had gekregen, óók hadden benosseld. (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912)
• Het blonk... een goud, groot horloge met gouden ketting. Tenminste wât... Trillend stopte hij het tikkertje in zijn zijzak. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Prachtig gouden horloge meneer, voor een krats te koop. 't ls een massel geramscht, u kunt het voor twintig pop krijgen. We hebben direct geld noodig. De buitenman toont belangstelling voor 't fraaie „tikkertje". (Bredasche courant, 08/07/1937)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)