tikker
1) (19e eeuw) (inf.) hart. 'Hij heeft het aan zijn tikker.' Soms ook: geweten. Syn.: rikketik*. Vgl. Engels slang: 'ticker'. • Bout zei: ‘laten we hopen dat z'n ziel de goeie weg is ingeslagen, nu zijn tikkertje gestaakt heeft.' (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940) • Maar het lichaam, Thea, het tikkertje, daar maak ik me bezorgd...