Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-07-2021

tikkertje

betekenis & definitie

1) (1927) (Barg.) portefeuille. Syn.: tiet*.

• Na een 'tikkertje' -een aardige buit, maar geen 'klapper'- gaf De Rooij hooguit een paar rondjes in het café. (Elsevier, 15/11/2003)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

2) (19e eeuw) (Barg.) borrel; glaasje sterke drank.

• Nou wou het geval, dat ze op het Karthuizers Kerkhof 's middags iemand hadden begraven en dat een van de aansprekers, die een paar tikkertjes te veel had genomen, ampart was gegaan en bij het hek in slaap viel. (Justus van Maurik: Uit één pen. Novellen en schetsen. 1886)
• ‘Jawèl; en hoeveel borreltjes drink je zoo op 'n dag?’
‘Jenéver? - nooit hoor; altijd bier, alleen op Zaterdag en Zondag 'n enkel tikkertje.’ (M.J. Brusse: Boefje. 1903)
• Als hij nu maar vijf cent bezat dan kon-ie teminste een borrel pakken en wat uitrusten. Dat zou hem weer opknappen! Zoo'n tikkertje maakt een heel ander mensch van je. (Gerard van Hulzen: De ontredderden. 1908)
• J. merkte niets in zijn vroolijke dronkenschap van den diefstal. Hij beweerde, dat als hij een tikkertje te veél had, hij veel fijner het spel begreep. (Is. Querido: De Jordaan. 1912)
• (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)
• (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)

3) (1920+) (< Mal. tikar, mat) (mar.) slaapmatje.

• tikkertje [slaapmatje] {1926-1950} < maleis tikar [mat]. (P.A.F. van Veen en N. van der S s Van Dale Etymologisch woordenboek. 1997)
• Tikar (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)