Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 23-03-2021

rammen

betekenis & definitie

1) (16e eeuw) (plat) copuleren, neuken. Betekent eigenlijk: stoten. Hier vanuit het standpunt van de man. Ook 'neuken' heeft als oorspr. betekenis stoten. Zie ook: 'm erin rammen. Eveneens in het Engelse slang: ‘to ram’.

• (Corn. Kilianus: Etymologicum teutonicae linguae. 1777, herdruk uitgave 1599)
• O, was hij nu maar thuis. Dan zou hij zijn vrouw eens rammen. (Heere Heeresma: Geschoren schaamte. 1968)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• ‘Hoer,’ riep ik haar na, ‘smerige opgedirkte slet. Ik heb je heus wel zien rammen, met dat vriendje van je.’ (Louis Ferron: Het stierenoffer. 1975)
• Voor ik, kommerlijke koe, verscheid wil ik vreselijk graag zo ijselijk rammen met een typisch wicht dat mijn tamp op apegapen weemoedig wordt. (Piet Grijs in Vrij Nederland, 10/04/1993)
• Haar op de grond leggen (als ze tegenspartelt, mijn duimen in haar hals drukken tot ze ophoudt), haar rode galajurk omhoog, haar slip uit (gesteld dat ze die überhaupt aan heeft), haar benen uit elkaar, en (plop) er bovenop. En dan maar rammen, om het zo te zeggen. (Ronald Giphart: Giph. 1993)
• Je kan daar wel een partij gaan liggen rammen, maar dat is niet mijn stijl. (Nieuwe Revu, 18/01/1995)
• Miss Gillian spreidde haar benen en trok haar knieën op. ‘Ram me maar helemaal open,’ zei ze. (Mensje van Keulen: Alle dagen laat. Dagboek 1976. 2006)
• Mijn pik duwde tegen de billen van Faye aan. Hij wilde naar buiten. Er bij Faye in. Diep en hard in haar rammen. Haar volspuiten. (Guido den Aantrekker: De kinderhater. 2014)
• Dus ik schrok me rot toen Marie-José stond te gillen in de kamer. Zat ik daar op m”n knieën eindelijk weer lekker te rammen! (Frieda Mulisch: Casino. 2017)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)
• Hij begon haar gestaag te rammen. Ella voelde dat Dorian iets te groot geschapen was voor haar – het was een heerlijke pijn. (Fleur van Groningen: Swingers. 2020)

2) (1906) (Barg.) vechten. In de voetbalsport ook: zeer hard tackelen.

• Als jullie 'rammen' willen, gaat dan op de 'vlakte' (straat). De jongens gingen rammen met de 'geslagen treiters' (broden). (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Liefhebbers van een vechtpartijtje behoeven hem niet te voeren (prikkelen), hij begint wel te doppen, knokken, rammen of looien (vechten) om zijn tegenpartij af te drogen (een pak slaag geven). (De Sumatra post, 01/07/1914)
• Liefhebbers van een vechtpartijtje behoeven zoo'n blikken keteltje (gauw heet, gauw koud, opvliegend en inconsequent) niet te voeren (prikkelen), hij begint vanzelf wel te doppen, knokken, rammen of looien, om zijn tegenpartij af te drogen (een pak slaag geven). (Vragen van den dag. Maandschrift voor Nederland en koloniën, 01/01/1918)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Ik kaak vooruit en daar zie 'k, dat één van die kerels Kees een opdoffer geeft. Ik er na toe en begin ook te ramme. (H. Dijkhuis: Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis. 1939)
• Ik weet nog, vorig jaar met de feestdagen, toen hebben die twee toch liggen rammen, onder de kerstboom. (Simon Carmiggelt: Fluiten in het donker. 1965)
• Met grote kolbakken op en lange sabels ramden ze op die steuntrekkers. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Ik steek weleens iemand. Of ram er een in elkaar. (Peter Gielissen en Pieter Vonk: Laten zien dat we beesten zijn. Gesprekken met jongeren over geweld. 1985)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

3) (1991) (wielr.) keihard op kop blijven rijden.

• De Sol zat, schrijlings, op de stang van zijn fiets en nam de hele kermis in zich op. 'Nog vierenhalf uur rammen,' glimlachte hij, 'dat moet nog kunnen.' (Mart Smeets: Stoempen, snot en sterven. 1991)
• Je hoeft niet te rammen, je kunt ook lekker rustig rijden.... (Mart Smeets: Kopmannen en waterdragers. 1992)
• Met het besef dat er een grote toekomst lonkt, ramt hij pas sinds kort over het wegdek. (HP/ De Tijd, 11/06/1993)

4) (1991) (jeugd) eten: 'n patatje rammen.'

• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)

5) (1978) (voetb.) zeer hard tackelen.

• (Rob Siekmann: Voetbalwoordenboek. 1978)
• (Jaap van der Wijk: Voetbalwoordenboek. 1997)
• (Kees Van der Waerden: Groot voetbalwoordenboek van de Nederlandse Taal. 2006)

6) (1972) (Barg.) borsten. Variant van brammen* en prammen*.

• Een knap mokkel met een paar rammen waar je naar van werd. (Haring Arie: Recht voor z'n Raap, 1972)