Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-12-2020

de man

betekenis & definitie

1) (1970+) (drugs) populaire naam voor iemands dealer. Ontleend aan het Engelse slang.

• Hij gebruikt er twee voor zichzelf, en zegt dan tegen zijn man dat hij alles heeft weggegooid, omdat er cops voorbij kwamen. (Arie Visser: Het vangen van de draak. 1983)

2) (1842) (sold.) de soldaat.

• De man, de soldaat. In militaire kringen heeft dit woord in het geheel geen denigrerende betekenis. Het werd al vroeg als equivalent voor ‘soldaat, mindere’ gebruikt. In een militair rapport van 30 Aug. 1842 vinden we: ‘Proeven om het wasschen uit de menage te bestrijden zijn mislukt, omdat men den man in Indië niet binden kan zijn goederen op vaste tijden te reinigen, vermits zulks afhankelijk is van omstandigheden.’ In 1853 schrijft men: ‘Aan den infanterist werden destijds slechts witte pantalons verstrekt. In den regentijd kon hij die niet dragen en daarmede kon hij ook niet te velde gaan; de man was verpligt dat kleedingstuk voor eigen rekening te laten blaauw verven.’ Ik vermoed, dat het woord ‘man’ dezelfde betekenis heeft als het ‘bonhomme’ in de Franse militaire taal, pl. des bonhommes. (J.J.M. Van Dam: 'Jantje Kaas en zijn jongens,' in: Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948)