Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 13-09-2020

kakklep

betekenis & definitie

(1963) (inf.) klep aan de achterkant van een hansop.

• In de ogen van een kind wordt hij niet, eh, zijn kakklep staat niet open. (Merlyn. Jaargang 2. 1963-1964)
• Deze bijzonderheid heet niet voor niets in de volksmond de 'kakklep'. De naam 'hansop' komt van een toneelfiguur uit de zeventiende eeuw, die zo'n kledingstuk droeg. (Robert-Henk Zuidinga. Eroticon. Het ABC van de erotiek. 1990)
• Voorts kan de bedstee waarin zittend werd geslapen worden beproefd en is het toegestaan een blik te werpen in de linnenkast, waar onder meer Jaegerborstrok en hansop met achter- of kakklep voor feestelijke kreten van herkenning zorgen. (Algemeen dagblad, 26/06/1992)
• Het is, als gememoreerd, een schok voor Frits om zijn vader in zijn ondergoed met open kakklep aan te treffen voor de kachel in de huiskamer. (Toine Moerbeek: Reve tot de vierde macht: een leesverslag. 2004)

< >