(1948) (inf.) bekakt; verwaand; gemaakt deftig.
• Zonder Jany op den achtergrond, zou ik dien mijnheer De Blécourt houden voor een nogal kakkineus iemand die naar een verward ‘overluchtse’ levensconceptie tracht te leven.... (Libertinage. Jaargang 1. 1948)
• Het geleuter van Nijhoff - kakkineus en bot tegelijk - heeft me werkelijk nijdig gemaakt. (Menno ter Braak, E. du Perron: Briefwisseling 1930-1940. Deel 3. 1965)
• Het elegante meisje antwoordde daarop met een uitermate kakkineus accent. (Jan de Hartog: Het ziekenhuis. 1969)
• Het staat een beetje geheimzinnig, maar ook nogal kakkineus, zodat ik het niet dikwijls durf te doen. (Maatstaf. 1979)
• Minder volk hier dan op de Dam maar misschien meer opbrengst, hoewel kakkineus ook karig is. (Nelleke Noordervliet: De naam van de vader. 1993)
• Pim Fortuyn cultiveerde een accent, in zijn geval een kakkineus, en het werkte perfect. (Limburgs Dagblad, 30/08/2003)
• Ze komt mijn kamer binnen, kijkt in mijn spiegel, trekt haar kakkineuze bloesje recht en gaat zitten. (Peter Buwalda: Bonita Avenue. 2010)
• Bij het betrekken van ons nieuwe huis in het kakkineuze Oud-Zuid hadden we bedacht dat een tuinfeest wel een goed begin zou zijn. (Bastiaan Ragas: Maar je krijgt er wel heel veel voor terug. 2011)
• … zijn weerzinwekkende gelul op kakkineuze schoenen. (Jeroen Brouwers: Restletsels. 2012)
• Kakkineus gelul, maar de muzikanten spelen en zingen inderdaad onverholen vrolijk en willen van geen ophouden weten… (L.H. Wiener: De verhalen. 2015)
• Ik heb voor het eerst sinds lange tijd geen kakkineuze kleding aan … (Francien Regelink: Francien laat je tieten nog eens zien. 2016)
• Het kakkineuze kinderwinkeltje om de hoek verkocht zwarte overhemdjes voor 120 euro, maar niet in zijn maat. (Sylvia Witteman: Thuis mag ik niet zeuren. 2016)
• Hij sprak beschaafd, ja bijna kakkineus Nederlands. (Sylvia Witteman: Er speelde nog nét geen draaiorgel. 2018)