Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-08-2020

ijzer

betekenis & definitie

1) (1993) (motorrijders) motorfiets. Vgl. aanbouwkeuken*; badkuip*; bellenblazer*; botervloot*; buffel*; cementmolen*; hijgend* hert; kakstoel*; kerstboom*; plof*; rommelpot*; spijkerbak*; stoomfiets*; strijkijzer*; tuffertje*; tuftuf*; waterbed*.

• (Freek Andriesse & Hans Meulenbroek: Motortaal. Zakwoordenboek voor de motorrijder. 1993)

2) (1991) (euf.) wapen, pistool. Verkorting van schietijzer. Syn.: blaffer*; damesfiets*; handkanon*; kanon*; klapper*; knappert*; kraker*; pafferik*; proppenschieter*; schietijzer*; zakdoekje*.

• ... een mooi automatisch ijzertje waar een kind de was mee kan doen. (Gregor Frenkel Frank: Patsers en prolurken. 1991)
• Leg jij je ijzer ook op de grond? En geen domme dingen doen, hè? (Ilja Gort: Château fatale. 2015)
• Als de auto van Zakaria S. van afluisterapparatuur is voorzien, blijkt hij op 21, 23 en 28 mei samen met Levi B. (1987) in verlaten gebieden net buiten Wijk bij Duurstede met onder meer een kalasjnikov te schieten. Ze bespreken dat ze die moeten testen en dat ze ‘de ijzers’ moeten meenemen. (Paul Vugts: Afrekeningen. 2017)
• Hou in gedachten dat de context veelal de boodschap bepaalt. Zo oordeelde de Hoge Raad bijvoorbeeld recentelijk dat de op zich niet heel alarmerende uitlating ‘die ijzer laten zien’ onder de betreffende omstandigheden een levensbedreiging was. Het was, in deze context, straattaal voor ‘een vuurwapen tonen’. (Jiska Duurkoop: Straatpraat. Hoe moderne straattaal Nederland verenigt en verdeelt. 2018)

3) (19e eeuw) (enkel meerv.) (euf.) verlostangen; gereedschappen voor kunstmatige verlossing.

• De vroedmeester moest de ijzers aanleggen... (Leonard Lodewijk de Bo: Westvlaamsch Idioticon. 1892)
• Toen de vrouw, die nauwelijks 30 jaren oud was, dertien maanden vroeger van haar eerste kind met de ijzers verlost werd, ... (Handelingen van het derde Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, Volumes 4-6. 1900)

4) (1950) (Vlaanderen, Barg.) (alleen meerv.) geld.

• Ijzers: Zeer oude benaming, die nog in zwang is. De dubbele, hele en halve “vuurijzers” waren zilverstukken, die geslagen werden onder de Bourgondische vorsten Philips de Schone, Karel de Stoute en Maria van Bourgondië. - Zijn ijzers afspitten: betalen. (Oostvlaamsche Zanten. Mededelingen van de bond der Oostvlaamse folkloristen, september-december 1950)